Tekst Jan Heijink

Een gemiste kans

Het is goed dat er na zes jaar weer een representatief onderzoek naar de naleving van de WOR is uitgevoerd in opdracht van de minister van Sociale Zaken. Maar er zijn ook gemiste kansen.

In het rapport worden de resultaten op overzichtelijke wijze gepresenteerd. Ze geven naast positieve punten ook minder rooskleurige cijfers over de naleving van de WOR[1]. Het lijkt erop dat minder werkgevers de wet naleven. Het onderzoek kent evenwel zwakke plekken en er is geen goede basis voor vergelijking van de uitkomsten met voorgaande nalevingsonderzoeken.

Kamer-vragen niet beantwoord

Het is jammer dat vragen van de Tweede Kamer onvoldoende worden beantwoord. Die vroeg om een onderzoek waarin ook de mening van de werknemers wordt gevraagd naast die van de werkgevers. De mening van ondernemingsraadleden en hun achterban is niet gevraagd, maar in een apart onderzoek is wel de mening gevraagd van willekeurig gekozen werknemers. Ook vroeg de Kamer te peilen hoe goed die medezeggenschap in de ogen van beide partijen functioneert. De kwaliteit van de medezeggenschap komt nauwelijks aan bod. Als de meningen van werkgever en werknemers in dezelfde ondernemingen waren gepeild, was er door directe koppeling veel meer inzicht in de kwaliteit van de naleving ontstaan, dan nu het geval is.

Enkele andere tekortkomingen

Het Nalevingsonderzoek onder werkgevers is een herhaling van eerdere nalevingsonderzoeken. Om ontwikkelingen over de jaren te kunnen monitoren, moet je steeds dezelfde vragen op eenzelfde manier stellen. Dat is niet gebeurd: een internetenquête (zoals nu) roept andere reacties op dan telefonische interviews in de vroegere nalevingsonderzoeken. Overigens is ook nu een deel van de interviews telefonische gehouden. Maar die uitkomsten zijn niet vergeleken met de uitkomsten van de telefonische interviews uit de eerdere nalevingsonderzoeken.

Leden van de or en de werknemers uit hun achterbannen zijn niet in het onderzoek betrokken. Er is een steekproef van werknemers getrokken uit een heel ander bestand. Vaak staan die werknemers te veraf van het vertegenwoordigend overleg om het functioneren te kunnen beoordelen, vooral in de wat grotere bedrijven. Veel antwoorden luiden dan ook: “weet niet”. Ook de onderzoekers zelf betreuren dit. Echt fout is, dat de antwoorden van de werknemers zijn ‘gewogen’, waardoor de mening van werknemers in kleine bedrijven meer telt dan die in grote bedrijven. Dat levert een vertekening op van de naleving. Want kleine bedrijven hebben minder vaak een or dan de grote bedrijven. Gevolg: deze werknemers stellen dat er minder vaak een or is dan de werkgevers. Dat klopt dus niet, maar is het gevolg van de onterechte weging die is toegepast.

Geen harde conclusies mogelijk

De tekortkomingen maken dat men uiterst voorzichtig moet zijn bij vergelijkingen met voorgaande edities. Conclusies dat het met de medezeggenschap de verkeerde kant op gaat, zijn op basis van dit onderzoek niet echt hard te maken. Minder representatief onderzoek elders wees in die richting. Dat werkgevers tevreden zijn met de representativiteit van de or en dat ook het aantal vacatures lijkt mee te vallen, is positief. Maar een conclusie dat het wel goed gaat met medezeggenschap kan (ook) niet worden getrokken. Al met al een gemiste kans, want nu weten we onvoldoende zeker welke kant het op gaat.

Aandacht voor de medezeggenschap met behulp van onderzoek is en blijft van belang. De minister van Sociale Zaken draagt daar een speciale verantwoordelijkheid voor. We pleiten er sterk voor dat hij in de toekomst opdracht geeft voor vollediger onderzoek dan nu is verricht.

[1] Zie hiervoor het artikel “WOR-meubilair afstoffen”

Download dit artikel zoals gepubliceerd in OR Magazine